Wat doe je normaal gesproken in het WZA?
‘Voor de crisis stond ik in het winkeltje. Meestal is het daar erg druk, met gasten die naar de poli gaan en voor of na hun afspraak een kopje koffie komen drinken. Het is dankbaar werk. In een ziekenhuis spelen veel emoties, alle mensen hebben een verhaal. Ik doe dit nu tien jaar en ken daardoor veel mensen die geregeld langs komen. Het is fijn dat ze dan bij jou even kwijt kunnen dat ze bijvoorbeeld net een goede uitslag hebben gehad bij de neuroloog.’

‘Verder werkte ik in het restaurant waar medewerkers en mensen van buiten tussen de middag komen lunchen en ’s avonds komen voor de warme maaltijd.’

Welke werkzaamheden verricht je nu door het coronavirus?
‘Mijn werk is nu heel anders. De eerste week dat de winkel en het restaurant dicht zaten, hebben we alles goed gepoetst. Ondertussen zorgden we voor de koffie tijdens het crisisoverleg en maakte ik mondkapjes als ik even niets te doen had. Er kwamen ook veel cadeautjes binnen – van gebakjes, snoep, fruit en chocola tot handcrème – die we mochten uitdelen aan het personeel. De eerste keer dat ik iets kwam brengen op B1, de covid-afdeling, zal ik nooit vergeten. Ik belde aan en mocht tot het aanrechtje lopen. Dat vond ik al best wat. Iets verderop stonden vijf verpleegkundigen in een maanpak bij elkaar staan. Ik had een tas met snoep mee, maakte een handgebaar van ‘lekker, dit is voor jullie’. Zij zwaaiden en staken hun duimen omhoog. Dat gevoel dat ik toen kreeg, kan ik bijna niet omschrijven. Het was iets van – daar staan jullie dan. Het ontroerde me enorm, ik had het gevoel dat we even heel dichtbij elkaar waren.’

‘Ik ben ook runner in de triagetent. Dat betekent dat ik met een patiënt meeloop die voor een polibezoek komt of dat ik iets voor hem ophaal bij de apotheek. Zo was er ook die patiënt van B1 die na veertien dagen weer naar huis mocht. Zijn familie stond buiten voor de tent te wachten, ik haalde hem op. In een rolstoel, mondkapje voor en een tas op schoot. Je bent dan toch zo vijf minuten onderweg en in die tijd vertelde hij hoe ziek hij was geweest. Ik ben geen verpleegkundige, geen psychiater, maar ik ben wel heel dankbaar dat ik dit mag doen en deze mensen hun verhaal kan laten vertellen. Dat ik deze man terug mocht geven aan zijn partner – hoe geweldig is dat!’

‘De andere kant is er ook. Een Brabants stel dat kleren kwam brengen voor hun familielid en dat alleen mocht afgeven in de tent. Met tranen in de ogen vroegen ze of ze écht niet even naar binnen mochten… Dat is dan heel zuur. Als geboren Brabantse voel ik dat dan ook nog eens extra.’

Hoe ervaar je deze hectische tijden?
‘Eerst weet je niet wat je overkomt. Dat had iedereen denk ik, het leven ging totaal op de kop. Nu we er middenin zitten en je de cijfers naar beneden ziet gaan, geeft het ook wel een soort kick dat we het samen doen. Maar in het begin had ik wel eens last van de situatie. Als je op tv de cijfers hoort, dan denk ik wel aan het vele verdriet dat erachter zit. Gelukkig heb ik een hele lieve man thuis. Daar praat ik mee en dan ben ik het kwijt.’

Maak je je zorgen over besmetting?
‘Voor mezelf maak ik me geen zorgen. Bovendien heb ik mezelf ook verboden om bang te zijn. Ik maak me meer zorgen om mijn man die zwaar longpatiënt is. We zijn goed voorgelicht en ik vertrouw op de deskundigen.’

Naast alle narigheid in deze periode: wat voor positiefs komt hier uit?
‘Ik kom nu op plekken in het ziekenhuis waar ik anders nooit kom. Ik kende alle gezichten al van het restaurant, nu weet ik ook waar iedereen werkt! En dat we als facilitair team zóveel zouden kunnen doen in deze tijd, had ik niet gedacht. Ik heb echt het gevoel dat we met ons hele team een steentje kunnen bijdragen.’