Wat doe je normaal gesproken in het WZA?

‘Met mijn collega’s van de afdeling infectiepreventie en een arts-microbioloog kijken we elke dag hoe we verspreiding van bacteriën en virussen kunnen voorkomen. Met al die zieke mensen die dagelijks in het ziekenhuis komen, ligt verspreidingsgevaar immers altijd op de loer.’

‘Bij ons begint het met het maken van beleid op basis van landelijke wet- en regelgeving. Vervolgens vertalen we dat in protocollen waarin staat aan welke eisen we moeten voldoen om veilig te kunnen werken. Denk aan de inrichting van een isolatiekamer, waarin mensen worden verpleegd die een bacterie of virus hebben. Hoe kom je zo’n ruimte binnen, hoe zorg dat je dat bacteriën en virussen niet buiten de ruimte komen en hoe maak je het schoon? Of handhygiëne – op welke momenten moet je handen wassen en wat is de juiste manier?’

‘Als er een virusuitbraak is in het ziekenhuis, dan proberen wij dat met een outbreakteam zo snel mogelijk te stoppen. Wij coördineren de maatregelen die we moeten nemen en kijken of ze effect hebben. Het mooie van onze functie is dat we door het hele ziekenhuis samenwerken, met verpleegafdelingen, de kwaliteitsafdeling en de schoonmaak, maar bijvoorbeeld ook met de technische dienst.’

Welke werkzaamheden verricht je nu door het coronavirus?

‘Vanaf dat het er is, zijn we alleen maar met het virus bezig. Het is totaal nieuw, dus we moeten een nieuwe werkwijze bedenken, nieuw beleid en nieuwe protocollen maken. Ook het crisis beleidsteam en het corona coördinatie overleg dat er nu is, vraagt veel van onze tijd. En er zijn telkens nieuwe inzichten waar we ons beleid dan weer op moeten aanpassen.’

‘Praktisch gaat het nu bijvoorbeeld over de vraag welke beschermingsmiddelen medewerkers moeten dragen. Je hoort veel in de media dat er een tekort is aan mondkapjes, handschoenen en dergelijke. Wij kijken dan naar alternatieven, die we vervolgens moeten beoordelen en controleren op kwaliteit. Net als anders zijn al onze maatregelen erop gericht dat het coronavirus zich niet in het ziekenhuis verspreidt. Dat betekent dus dat we nadenken over hoe we positieve, niet-positieve en verdachte patiënten van elkaar kunnen scheiden. Dat we richtlijnen maken voor bezoek en veilige routes bedenken voor de triagetent.’

Hoe ervaar je deze hectische tijden?

‘Het is druk, we maken lange dagen. Er zijn veel telefoontje en mensen die langs komen.

De snelheid waarmee alles is gegaan, heeft ons wel wat overvallen. Toen het in Italië was, dachten we wel dat het ook hier naartoe zou komen. Maar hoe snél dat zou zijn, konden we niet voorzien. Ik zeg wel eens dat het een soort tsunami is – ergens gebeurt iets, er komt een golf, maar je weet niet hoe hoog die is en ook niet wanneer die komt. Daardoor ontstaat veel onrust.

Gelukkig merk ik ook dat het nu al wel weer iets anders wordt. In de eerste maanden hebben we veel beleid gemaakt en daar kunnen we nu mee vooruit.’

Maak je je zorgen over besmetting?

‘Persoonlijk maak ik me geen zorgen. Maar wil ik het niet oplopen, ik wil andere mensen niet besmetten. Ik snap namelijk heel goed de angst die mensen kunnen hebben. We horen en lezen toch dagelijks allerlei verhalen over wat er gebeurt in Italië of Brabant. Anderhalve meter afstand houden, hoesten in de elleboog en handen wassen, zijn effectieve maatregelen. En als we ons hier allemaal aan houden kunnen we heel veel besmettingen voorkomen, maar ik snap de angst en neem die ook heel serieus.’

Naast alle narigheid in deze periode: wat voor positiefs komt hier uit?

‘Het lastige van infectiepreventie is dat je de bacteriën en virussen niet ziet. Pas als het er is – zoals het coronavirus nu – blijkt de waarde van de maatregelen die we nemen. Infectiepreventie staat nu op de kaart. Iedereen is zich bewust van de risico’s en leest heel goed de protocollen. Dat is fijn.’

‘Wat ik ook mooi vind is dat medewerkers heel flexibel zijn en dat het zoveel verbinding geeft. We zitten met elkaar in dezelfde situatie en proberen er samen het beste van te maken. Sommige dingen kunnen nu ineens ook veel sneller. Bepaalde werkwijzen worden aangepast en er is zowel binnen het ziekenhuis als tussen ziekenhuizen meer samenwerking. Het zou mooi zijn als we daar straks wat van kunnen vasthouden.’