Bij wie kunt u terecht?
Bij bekkenbodemklachten kunt u last hebben van verschillende organen: de urinewegen, de darmen en de schede. Vaak is er sprake van een gecombineerd probleem. U kunt dan terecht bij de Bekkenbodemkliniek van het WZA, waar de gynaecologen en urologen samenwerken.
Het is ook mogelijk dat uw huisarts u verwijst naar een specialisme.
- U wordt doorverwezen naar een gynaecoloog als uw klachten met name te maken hebben met de vagina en de baarmoeder.
- U gaat naar een uroloog als blaasklachten het belangrijkst zijn.
- U gaat naar een maagdarmleverarts (MDL-arts) of darmchirurg als u vooral last hebt van darmklachten.
- Een bekkenfysiotherapeut leert u hoe u de spieren traint en beter gebruikt, zodat de bekkenbodem goed werkt. De oefeningen verminderen urine-incontinentie bij meer dan de helft van de vrouwen.
- Een seksuoloog kan u helpen als seksuele problemen of slechte seksuele ervaringen in het verleden de oorzaak zijn van bekkenbodemklachten.
Gesprek
Het is belangrijk dat uw arts goed weet wat uw klachten zijn. Vertel uw klachten daarom in uw eigen woorden. Meestal worden er een aantal vragen gesteld. Bijvoorbeeld of u problemen hebt met plassen, ontlasting en seksualiteit, hoe eventuele bevallingen zijn gegaan, of u vroeger ziekten of medische ingrepen hebt gehad. U krijgt meestal voor of na het gesprek een standaard vragenlijst om in te vullen, zodat de behandelend arts zeker weet dat hij geen informatie mist.
Hebt u de laatste tijd medicijnen gebruikt? Maak dan een lijstje met de namen van die medicijnen en neem dat mee naar het gesprek.
Na het eerste gesprek is een gynaecologisch onderzoek gebruikelijk, meestal in combinatie met een echo. Soms volgt daarop nog aanvullend onderzoek, zoals een cystoscopie of gespecialiseerde röntgenfoto’s. Vertel het uw arts als u nog nooit seksueel contact hebt gehad. De arts houdt hier dan rekening mee bij een lichamelijk onderzoek. Ook nare (seksuele) ervaringen uit het verleden zijn van belang.
Gynaecologisch onderzoek
Bij een gynaecologisch onderzoek worden de vagina en baarmoedermond bekeken. U zit tijdens het onderzoek op een gynaecologische onderzoekstoel, met uw onderlichaam bloot en uw benen gespreid. Als u dat wilt, kunt u meekijken met een spiegel. Vaak vragen we u of u eerst wilt persen. Soms is dan al een verzakking te zien. U krijgt een eendenbek (speculum) in de vagina. Dit is een instrument om de vagina een stukje open te houden. Uw arts kan zo de baarmoedermond en de top van de vagina onderzoeken.
Daarna volgt een inwendig onderzoek (vaginaal toucher). Uw arts brengt een of twee vingers in de vagina en legt de andere hand op uw buik. Zo worden de bekkenbodem, de baarmoeder en eierstokken afgetast.
Uw arts kan ook via de anus met een vinger het uiteinde van de dikke darm voelen. Om de achterwand van de vagina en de sluitspier te beoordelen. Dit noemen we een rectaal toucher. Meestal vragen we u om te blijven staan tijdens dit onderzoek, het is dan gemakkelijker om de ernst van de verzakking te beoordelen.
Urineonderzoek
In de urine is te zien of u een blaasontsteking hebt. Hiervoor is een gewassen plas noodzakelijk. U maakt dan eerst de ingang van de vagina schoon. Daarna plast u het eerste deel van de urine uit, het middelste deel van de urine vangt u op in een potje.
Flowmetrie
Om de kracht van de plasstraal te beoordelen, plast u tijdens een flowmetrie in een soort trechter. Aansluitend kan met een echo worden onderzocht of de blaas goed leegloopt.
Cystoscopie
Als u een overactieve blaas hebt of bloed bij de urine, worden de binnenkant van de urinebuis en de blaas bekeken. Daarvoor krijgt u een buisje met een kleine camera in de plasbuis (cystoscopie).
Urodynamisch onderzoek
Met een urodynamisch onderzoek kan de arts beoordelen of de blaas en plasbuis goed werken. Bij dit onderzoek krijgt u een dun slangetje (katheter) door de plasbuis in de blaas. Via het slangetje wordt de blaas gevuld met vocht. Aan het einde van het slangetje zit een kleine drukmeter. Uw arts vraagt u om te hoesten of uit te plassen. De drukmeter geeft dan informatie over de blaasspier, de werking van de bekkenbodem en het soort urineverlies.
Defecogram
Een defecogram is een röntgenonderzoek dat soms wordt gedaan bij ontlastingsproblemen. U krijgt via de anus een slangetje in de darm waardoor een röntgencontrastmiddel in het laatste deel van de dikke darm wordt gespoten. Een contrastmiddel is een vloeistof die inwendige organen beter zichtbaar maakt op de röntgenfoto’s. Er wordt ook contrastmiddel in de vagina gebracht. Ook krijgt u waarschijnlijk nog contrastvloeistof te drinken. Soms wordt tegelijkertijd de druk in de dikke darm gemeten met een dun slangetje.
Tijdens het onderzoek moet u op een aangepast toilet de ontlasting laten gaan, terwijl röntgenfoto’s of een video-opname worden gemaakt. Zo is te zien hoe de dikke darm werkt en waar deze is verzakt. Veel mensen vinden dit onderzoek vervelend en vinden het moeilijk om naar de wc te gaan, terwijl er beelden worden gemaakt. Dit is heel begrijpelijk. Vertel het aan uw arts of de verpleegkundige als u dit moeilijk vindt; zij zullen u zo goed mogelijk begeleiden en geruststellen.
Echografie
Een bekkenbodemechografie is een echo van de organen in het bekken. Tijdens het onderzoek wordt een echo-apparaat tussen de schaamlippen gehouden. Zo kan uw arts bekijken hoe de bekkenbodemspieren eruit zien en of ze goed werken.